Weerstandsvermogen & risicobeheersing

Het weerstandsvermogen laat zien of de gemeente in staat substantiële tegenvallers op te vangen, zonder dat het beleid direct veranderd moet worden. Het gaat dus om de robuustheid van de begroting.

Het weerstandsvermogen geeft de relatie weer tussen enerzijds de weerstandscapaciteit en anderzijds alle risico’s waarvoor geen voorzieningen zijn gevormd en die van materiële betekenis kunnen zijn voor de financiële positie.De weerstandscapaciteit bestaat uit de middelen en mogelijkheden waarover de gemeente beschikt om niet-begrote kosten te dekken.

In 2009 is de Nota risicomanagement en bepaling van het weerstandsvermogen (verder te noemen: de Weerstandsnota) door de raad vastgesteld. Hierin is vastgelegd op welke wijze het weerstandsvermogen wordt berekend en welke norm hiervoor wordt gehanteerd. Deze paragraaf is hierop gebaseerd.

  • De weerstandscapaciteit voor 2017 ontwikkelt zich als volgt:

    (Bedragen x € 1.000)

    Onderdeel

    Begroting 2017

    Post onvoorzien

    20

    Reserves:

    • Onbestemde reserve

    1.649

    • Reserves grondexploitatie

    1.482

    • Batige saldi grondexploitaties

    591

    • Overige bestemmingsreserves

    944

    TOTAAL

    4.686

    Bij een aantal posten moeten opmerkingen worden gemaakt.

    Post onvoorzien

    We zijn wettelijk verplicht een (zelf te bepalen) bedrag voor onvoorzien in de begroting op te nemen. Dit is begroot op € 0,50 per inwoner.

    De onbestemde reserve

    Op grond van de Reservenotitie laat de stand van de onbestemde reserve uitsluitend het bedrag zien dat vrij besteedbaar is. Eventuele claims maken dus geen deel uit van de onbestemde reserve, de claims zijn opgenomen in de Algemene Bestemmingsreserve.

    Reserves grondexploitatie

    Bij de weerstandscapaciteit wordt deze reserve onder aftrek van de claims voor het volle bedrag meegenomen en de risico’s worden afzonderlijk in beeld gebracht. Ten aanzien van de Reserve bovenwijkse voorzieningen is het uitgangspunt dat deze volledig nodig is voor de bekostiging van met name infrastructurele voorzieningen die in het Gemeentelijk Mobiliteits Plan (GMP) staan. De mutaties in de reserve grondexploitatie komen door een verwachte winst.

    Batige saldi grondexploitatie

    In de berekeningen worden deze saldi voor 25% van het totaalbedrag meegenomen.

    De bestemmingsreserves

    Overeenkomstig de Weerstandsnota wordt bij de vrij beschikbare bestemmingsreserves 50% van het vrij beschikbare bedrag (stand van de reserves minus de claims) meegenomen in de weerstandscapaciteit. De bestemmingsreserves waarvan de bestemming niet te wijzigen is worden niet meegenomen. Bij de berekening is rekening gehouden met de stand van de volgende reserves (ultimo 2020): Reserve ecologisch groenbeheer (€ 133.000), Reserve I- investeringen Automatisering (€ 399.000) en Reserve A- vervangingen Automatisering (€ 1.355.000)

  • Van ieder risico is zo goed mogelijk geschat wat de mogelijke financiële omvang is. Een risico is echter per definitie onzeker van aard, dus moet nadrukkelijk worden opgemerkt dat ook de schatting van de omvang onzeker is. Het gaat om de volgende risico’s en bedragen.

    (Bedragen x € 1.000)

    Risicoprofiel

    Incidentele risico’s

    Algemene uitkering

    500

    Aanbestedingen

    50

    Gewaarborgde leningen

    800

    Grondexploitaties

    1.013

    De Vlinder

    p.m

    Openeinderegelingen

    500

    TOTAAL

    2.863

  • Algemene uitkering

    Het verleden leert dat de ontwikkeling van de algemene uitkering altijd een mate van onzekerheid kent. In het licht van geregeld terugkerende rijksbezuinigingen en ingrijpende operaties als het groot onderhoud en de decentralisaties, houden we rekening met blijvende onzekere ontwikkelingen. Bovendien geldt al weer geruime tijd de trap-op-trap-afsystematiek (= als het rijk minder of meer uitgeeft dan begroot, dan daalt respectievelijk stijgt ook de algemene uitkering aan de gemeenten). We handhaven het risicobedrag van € 500.000.

    Aanbestedingen

    Het risico van claims bij aanbestedingen blijft bij alle activiteiten van de gemeente een algemeen punt van aandacht. Er wordt uitgegaan van een risicobedrag van € 50.000.

    Gewaarborgde geldleningen, garanties en verbonden partijen
    Zowel de economische omstandigheden als de voortdurende bezuinigingen dragen het risico in zich dat bedrijven en instellingen sneller financieel in problemen kunnen komen. Dat geldt uiteraard ook voor instellingen waar de gemeente garant voor staat en voor de verbonden partijen waar de gemeente in deelneemt. We handhaven daarom het risicobedrag op € 800.000.

    Grondexploitatie

    Het risico voor het grondbedrijf bedraagt in totaal € 1,013 miljoen. Risico’s doen zich bij de grondexploitaties vooral voor bij de nog te maken (hogere) kosten en de nog te ontvangen (lagere) opbrengsten. Bij onze projecten zijn de grootste risico’s het gevolg van programmawijzigingen, waardoor de gemeente extra kosten moet maken. Daarnaast loopt de gemeente aan de opbrengstenkant ook een risico bij één project, als de ontwikkelaar de grond niet afneemt als gevolg van een eventueel mogelijk ongewijzigde bestemming. Verder zijn er aan de opbrengstenkant geen risico’s, omdat er contractafspraken zijn gemaakt met de ontwikkelaars over de prijs en het moment van afname.

    De Vlinder

    De gemeente heeft de vordering bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Op dit moment loopt de procedure nog. De raad wordt t.z.t. geïnformeerd over de uitkomst en de financiële consequenties.  
    Permar
    2017 wordt het jaar van de liquidatie van Permar, de raad heeft er immers voor gekozen per 1 januari 2018 uit de GR Permar te treden. Voor de afbouw van de Permar en de implementatie van het lokaal organiseren van de WSW zijn in de Kadernota 2016 de benodigde budgetten opgenomen. De benodigde budgetten zijn gebaseerd op de inzichten die er op dat moment waren. Wanneer de liquidatie van Permar per 1 januari 2018 wordt gerealiseerd, vervalt op dat moment ook het risico Permar.
    Wanneer er onverhoopt toch nog een tekort in de exploitatie ontstaat bij Permar, dan staat de gemeente Wageningen voor ongeveer 20% garant voor dit tekort.

    BbZ

    Gemeenten worden geprikkeld om hun (BbZ-)debiteurenadministratie op orde te brengen en te houden. En om een meer overwogen belangen- en risicoafweging te maken voor de beoordeling van het recht op een BbZ-bedrijfskapitaal. Er wordt een normbedrag voor ontvangsten bedrijfskapitaal BbZ vastgesteld. Als de gemeente in het declaratiejaar meer binnenhaalt dan het normbedrag, dan mag zij het meerdere zelf houden en vrij besteden. Haalt de gemeente echter minder binnen, dan is het tekort voor haar rekening. De gemeente krijgt dus een direct belang bij het jaarlijks ontvangen van een hoger bedrag aan rente en aflossing/terugbetaling dan het normbedrag dat voor dat jaar geldt. De voor drie jaar vastgestelde macronorm liep per 2015 af. Het ministerie van SZW heeft voorgesteld de macronorm voor een volgende periode van drie jaar vast te stellen op 71,6% (gemiddelde baten over 5 jaar t.o.v. de gemiddelde lasten over 5 jaar). De vorige periode was 54,9%. De VNG vond deze verhoging niet acceptabel. Gemeenten en staatssecretaris hebben nu afgesproken dat een uitgebreide evaluatie plaatsvindt in 2016 en dat voor het jaar 2016 de norm geldt van 63,3%. De afgelopen 2 jaar zijn de werkelijke ontvangsten lager dan het gestelde normbedrag. Gemiddeld over 5 jaar zit Wageningen boven het normpercentage.

    Minimaregelingen en schulddienstverlening

    De laatste decennia is de inkomensongelijkheid vergroot. Dat is slecht voor de maatschappelijke samenhang. Om deze ongelijkheid niet nog verder uit de rails te laten lopen, blijft een ruimhartig minimabeleid gekoppeld aan een laagdrempelige schulddienstverlening van het grootste belang. Dat is reden geweest om het minimabeleid en het beleid schulddienstverlening te vernieuwen. Zie hiervoor ook paragraaf 8.

    Bijzondere bijstand

    Ook in 2016 wordt er nog een relatief groot aantal bijzondere-bijstandsaanvragen voor beschermingsbewind verwacht. Eind 2015 is er wel een begin gemaakt met het nadenken over beleid dat gericht is op het indammen van deze stijging. Daarnaast zal er een toenemend beroep gedaan worden op bijzondere bijstand voor woninginrichting. Dit laatste als gevolg van de wettelijke taak om statushouders te huisvesten en vanwege de wijziging van het beleid voor woninginrichting waar voorheen een lening werd verstrekt maar sinds 2016 wordt de bijstand om niet verstrekt.

    Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ)

    De Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering is in het leven geroepen voor minima met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Een aantal acties, zoals het verzekeren van het eigen risico en een extra voorlichtingscampagne richting de potentiële doelgroep, heeft geleid tot een hogere deelnamegraad. De deelname aan de CAZ is mede hierdoor gestegen van 475 naar 725 deelnemers. Aanmelden voor een nieuwe zorgverzekering kan normaliter tot eind januari van het kalenderjaar, maar dit jaar melden zich nog maandelijks nieuwe mensen aan. Het gaat hierbij om vluchtelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, de z.g. statushouders. Ook dit heeft tot een hogere deelnamegraad geleid.

    Ik-doe-meeFonds

    Het Ik-doe-meefonds is een declaratiefonds voor minima met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm. Gedeclareerd kunnen worden kosten voor sportieve en culturele activiteiten. Volwassen vanaf 18 jaar kunnen maximaal € 150 per jaar declareren en kinderen van 0 tot 18 jaar € 250 per jaar.
    De laatste drie jaar is het aantal gestaag gestegen. Het laatste jaar is het bestand uitgekomen op ongeveer 950 deelnemers. De raad heeft een motie aangenomen over het vergroten van het bereik van de minimaregelingen. Het ik doe mee fonds heeft een bereik van ongeveer 65%. In 2016 wordt er gestreefd naar een bereik van 75%. Naar verwachting wordt dit percentage aan het eind van dit jaar gehaald. Vanaf 1 april 2016 wordt dit fonds namelijk uitgevoerd door een plaatselijke partij. Deze partij heeft extra activiteiten ontwikkeld riching de doelgroep. De eerste resultaten hiervan zijn zichtbaar en duiden op een sterke toename van het aantal deelnemers.

    Mantelzorgcompliment

    In 2015 was er een bedrag van € 141.000 beschikbaar voor het mantelzorgcompliment. 400 mensen hebben een bedrag van € 100 ontvangen. Er is dus ongeveer € 40.000 uitgegeven. Uit dit budget is ook een bedrag van € 40.000 aan het steunpunt Mantelzorg besteed. Daarnaast ook nog een bedrag van € 22.500 voor uitvoeringskosten. Er is een voorlichtingscampagne gestart, waardoor er naar verwachting meer aanvragen binnen zullen komen dan dit jaar het geval was. Omdat er uit het budget ook andere zaken bekostigd worden dan het mantelzorgcompliment, is er dus een risico vanwege de openeinderegeling.

    Schulddienstverlening

    Het aantal aanvragen schulddienstverlening is in 2016 hoger dan het jaar daarvoor. Dat komt naar verwachting omdat mensen gewacht hebben met het indienen van aanvragen tot het moment dat Wageningen de schulddienstverlening in eigen beheer is gaan uitvoeren (per 1-12-2015). Daarnaast is de schulddienstverlening laagdrempelig en dichter bij de burger georganiseerd dan daarvoor, waarbij de integrale benadering van de hulpverlening groter is dan voorheen. Ook hierdoor kan het aantal aanvragen stijgen en is dit dus een risico.

    WWB/BUIG/Participatiewet (inkomensdeel)

    Voor de WWB is de uitkering vanuit het rijk voor 2016 voorlopig vastgesteld op € 10,5 miljoen. Gebruikelijk is dat het ministerie lopende het jaar het BUIG-budget bijstelt als gevolg van conjuncturele effecten. Omdat de afgelopen jaren hadden geresulteerd in een overschot, is in de kadernota 2015 besloten om een bezuiniging op te voeren van € 700.000 in 2016, € 1 miljoen in 2017 en € 1,4 miljoen in 2018. In de kadernota 2016 is een extra bezuiniging van € 250.000 structureel opgevoerd. Op voorhand is niet aan te geven wat de gevolgen voor het budget zullen zijn. Er bestaat een risico dat deze bezuiniging niet gehaald wordt en er dus een overschrijding zal ontstaan. Dit is onder andere afhankelijk van de groei van het aantal cliënten en het kunnen plaatsen van participatiebanen.

    Risicobeheersing 3d’s

    De belangrijkste strategische risico’s betreffen het invullen van de transformatieopgave en autonome (demografische ontwikkelingen). Deze worden hieronder nader toegelicht.

    Invulling transformatieopgave begroting

    De begroting is opgesteld met inachtneming van de laatste inzichten. Voor de onderdelen jeugd en wmo betekent dit onder meer dat op basis van de realisatiecijfers 2015 en de eerste 6 maanden van 2016 een nieuwe financiële doorrekening is gemaakt. Dit heeft op diverse plaatsen geleid tot aanpassing van de begroting en een aangepaste transformatieopgave. Deze resterende transformatieopgave is in deze begroting als apart product opgenomen.

    bedragen x € 1.000

    2017

    2018

    2019

    2020

    Transformatieopgave

    3.561

    2.977

    2.995

    2.950

    Bij het vormgeven van de transformatieopgave wordt onder meer het innovatiebudget ingezet. Dit budget bedraagt in de begroting:

    bedragen x € 1.000

    2017

    2018

    2019

    2020

    Innovatiebudget

    1.252

    500

    500

    500

    Daarnaast is een reserve transities aanwezig voor het tijdelijk opvangen van de transformatieopgave in 2016 en 2017. Ultimo 2015 bedraagt die reserve € 3,5 miljoen. De raad wordt separaat geïnformeerd over de wijze waarop -onder meer door innovatie- de transformatieopgave wordt vormgegeven.

    Autonome ontwikkelingen

    De gemeente heeft maar beperkt invloed op autonome (demografische) ontwikkelingen, die invloed kunnen hebben op de zorgkosten. Te denken valt aan de bevolkingsopbouw- en ontwikkeling, maar ook aan incidentele zorgsituaties die maar eens in de paar jaar (of minder vaak) voorkomen. Vooral in de jeugdzorg kunnen in dergelijke specifieke zorgsituaties de kosten van intramurale zorg erg hoog zijn. Dit is op macroniveau geen nieuw risico, maar door de decentralisatie van de Jeugd en WMO naar de gemeenten, kan dit op lokaal niveau wel significante (positieve en negatieve) gevolgen hebben. Idealiter wordt de begroting gebaseerd op de “normale” structureel te verwachten zorgkosten en wordt voor incidentele kosten een buffer aangehouden of wordt dit risico anderszins afgedekt.

    Op dit moment ontbreekt het ons echter nog aan goed inzicht in de “normale” structurele situatie en de te verwachten ontwikkeling hierin en is ook geen inschatting van incidentele risico’s te maken. De begrotingscijfers zijn om die reden lineair doorvertaald naar de toekomst, zonder rekening te houden met autonome ontwikkelingen. Het bijbehorend financieel risico (en/of kans) is niet te kwantificeren.

    Leerlingenvervoer

    Het leerlingenvervoer is een grillige openeinderegeling. Een groot aantal aanvragen wordt door een onafhankelijke externe organisatie getoetst, waardoor de besluitvorming aan kracht wint. Het niet te voorspellen aantal kinderen dat gebruik gaat maken van deze vorm van vervoer, en ook de vorm, maakt dat het financieel moeilijk voorspelbaar is. In 2016 hebben diverse kinderen gebruikgemaakt van individueel vervoer.

    Statushouders

    Voor 2016 is de wettelijke taakstelling 97 statushouders. Omdat statushouders dezelfde rechten hebben als Nederlandse onderdanen en zij een beroep kunnen doen op alle minimaregelingen en schulddienstverlening, geeft dit een financieel risico. Verder moeten deze huishoudens gehuisvest worden en dat geeft binnen de bijzondere bijstand nog een extra druk op het budget voor woninginrichting. Of het risico zich na 2016 voortzet is moeilijk in te schatten. In 2016 is de instroom van vluchtelingen aanmerkelijk teruggevallen, maar hier kunnen geen conclusies voor de toekomst aan verbonden worden. Zo komt er na 2016 een groep gezinsherenigers bij. Daarnaast kunnen de internationale ontwikkelingen ertoe leiden dat de instroom van vluchtelingen weer toe gaat nemen. En dat betekent dat ook het aantal statushouders toe zal nemen. Het blijft dus een risico.

    Risico-omvang openeinderegelingen

    Voor de hele grote openeinderegelingen beschikt de gemeente over de reserve transities om de risico’s af te dekken. Bij de andere regelingen zijn de risico’s beperkter van omvang. Voor deze overige regelingen wordt ervan uitgegaan dat een risicobedrag van € 5 ton voldoende is.

  • In de Weerstandsnota is als norm voor het weerstandsvermogen vastgelegd dat de benodigde weerstandscapaciteit minimaal 1,5x het totaalbedrag aan benoemde risico’s dient te zijn.

    De weerstandscapaciteit afgezet tegen de risico’s levert het volgende beeld op van het weerstandsvermogen:

    (Bedragen x € 1.000)

    Onderdeel

    Begroting 2017

    Weerstandscapaciteit

    Onvoorzien

    20

    Onbestemde reserve

    1.649

    Reserve grondexploitatie

    1.482

    Batige saldi grondexploitatie 25%

    591

    Overige bestemmingsreserves

    944

    Totaal risico’s

    2.863

    Ratio weerstandsvermogen

    1,64

  • (Alle getallen zijn percentages)

    Rekening 2015

    Begroting 2016

    Begroting 2017

    Begroting 2018

    Begroting 2019

    Begroting 2020

    Netto schuldquote

    50,40

    53,46

    70,28

    68,84

    67,24

    61,66

    Netto schuldquote gecorrigeerd

    45,91

    50,59

    64,08

    63,28

    61,52

    56,07

    Solvabiliteitsratio

    38,99

    36,63

    28,04

    28,39

    29,76

    32,07

    Structurele exploitatieruimte

    9,73

    0,72

    -1,88

    1,63

    2,34

    2,68

    Grondexploitatie

    2,36

    2,35

    0,90

    0,66

    0,45

    0,45

    Belastingcapaciteit

    108

    105

    105

    105

    105

    105

    Toelichting bij de kengetallen

    Vanaf de programmabegroting 2016 en de jaarrekening 2015 zijn bovenstaande kengetallen wettelijk verplicht. Bedoeling is om bij de uitkomsten ook een eigen beoordeling op te nemen. Een getal op zich zegt immers nog niet veel. De beoordeling zal de komende jaren gaandeweg gestalte moeten krijgen. Een juiste beoordeling is pas goed mogelijk als duidelijk is hoe het beeld voor alle gemeenten is en er zich vervolgens mede op basis daarvan een eigen, lokale normering heeft ontwikkeld. In de tussentijd kan wel worden uitgegaan van min of meer algemene normen. Ook op basis daarvan kan de positie van Wageningen heel behoorlijk bepaald worden. Dat is hierna gedaan. Om de inzichtelijkheid te vergroten, begint ieder kengetal met een korte uitleg.

    Netto schuldquote & de netto schuldquote gecorrigeerd voor alle verstrekte leningen

    De netto schuldquote geeft inzicht in het niveau van de schuldenlast van de gemeente ten opzichte van de eigen middelen. Het geeft zodoende een indicatie in welke mate de rentelasten en aflossingen op de exploitatie drukken. Om duidelijk te maken wat het aandeel van de verstrekte leningen in de exploitatie is en ook wat dat betekent voor de schuldenlast, wordt de netto schuldquote berekend zowel inclusief als exclusief de doorgeleende gelden. Een netto-schuldquote tot 100% kan worden beschouwd als goed, tussen de 100% en 130% als matig, en boven de 130% onvoldoende (en moet erover worden nagedacht of niet moet worden ingegrepen).

    De solvabiliteitsratio

    De solvabiliteitsratio geeft inzicht in de mate waarin de gemeente in staat is aan haar financiële verplichtingen te voldoen. Onder de solvabiliteitsratio wordt verstaan het eigen vermogen als percentage van het balanstotaal.
    In het algemeen wordt een solvabiliteitsratio die groter is dan 50% als goed beoordeeld, tussen 50% en 30% als matig, en onder de 30% onvoldoende.

    Grondexploitatie

    Dit kengetal geeft weer hoe de waarde van de grond zich verhoudt tot de totale (geraamde) baten. Het gemiddelde percentage van de Gelderse gemeenten in hun begroting 2016 was 0,85%.

    Structurele exploitatieruimte

    Dit kengetal is van belang om te kunnen beoordelen welke structurele ruimte de gemeente heeft om de eigen lasten te dragen, of welke structurele stijging van de baten of structurele daling van de lasten daarvoor nodig is. De structurele exploitatieruimte wordt bepaald door het saldo van de structurele baten en lasten en het saldo van de structurele onttrekkingen en toevoegingen aan reserves gedeeld door de totale baten.
    Bezien vanuit de mogelijke uitkomsten kan een begroting die alle jaren boven de 0 uitkomt als goed worden beoordeeld, een begroting die slechts voor het eerste jaar of slechts binnen maximaal 4 jaar boven de 0 uitkomt als matig, en een begroting die in geen enkel jaar boven de 0 uitkomt als onvoldoende. Bij een jaarrekening is er geen sprake van een raming na het rekeningjaar, dus kan de beoordeling alleen goed zijn – als het rekeningjaar boven de 0 uitkomt – of onvoldoende - als het rekeningjaar onder de 0 uitkomt. Bij de jaarrekening geldt deze beoordeling overigens enkel voor de cijfermatige uitkomst van het kengetal.

    Belastingcapaciteit

    De belastingcapaciteit geeft inzicht in hoe de belastingdruk in de gemeente zich verhoudt ten opzichte van het landelijke gemiddelde. De definitie van belastingcapaciteit is hier: woonlasten van een meerpersoons-huishouden, opgebouwd uit OZB, afvalstoffen- en rioolheffing. Globaal kan een belastingcapaciteit tot 100% als goed worden beoordeeld, een capaciteit tussen 100% en 110% als matig, en een capaciteit hoger dan 110% als onvoldoende. De capaciteit wordt bepaald ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De ontwikkeling van dit landelijk gemiddelde is onvoorspelbaar. We hebben de meerjarig e ontwikkeling van de belastingcapaciteit daarom gelijk gehouden.