Financiering
Bij de financieringsparagraaf gaat het om de wijze waarop de gemeente benodigde geldmiddelen aantrekt en (tijdelijk) overtollige geldmiddelen wegzet. De financieringsparagraaf in begroting en jaarrekening is, in samenhang met het Financieringstatuut, een middel voor het sturen, beheersen en controleren van de financieringsfunctie en om deze transparant te maken.
Aan de bepaling van het financieringsbeleid van gemeenten is een aantal randvoorwaarden verbonden. Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Gemeentewet en de Wet financiering decentrale overheden (wet Fido). Op 2 december 2008 heeft het college het huidige Financieringstatuut vastgesteld en op 7 juli 2009 op een onderdeel geactualiseerd. In de Financiële verordening 2015 zijn de hoofdlijnen van het Financieringsstatuut opgenomen.
In het Financieringsstatuut is de beleidsmatige infrastructuur van de financieringsfunctie vastgelegd in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. In het geldbeheer wordt een belangrijk risico gevormd door het verstrekken van geldleningen. Daarom is dit aan strenge regels gebonden. In lijn met de wet Fido bepaalt het financieringsstatuut dat de gemeente uitsluitend leningen (of garanties) mag verstrekken aan derde partijen op grond van de uitvoering van de publieke taak.
Bij het aantrekken van geldleningen vindt op basis van het statuut een nauwkeurige afweging plaats tussen de financiële positie, de aanwezige leningenportefeuille, een recente liquiditeitsplanning en een actuele rentevisie. De looptijd van de leningen wordt afgestemd op de liquiditeitsbehoefte op langere termijn.
Uitstaande geldleningen (ug)
Per 2017 heeft de gemeente per beleidsprogramma de volgende leningen uitstaan:
(Bedragen x € 1.000)
Programma
Saldo per 01-01-2017
Aflossing 2017
Rente
2017Onderwijs en educatie
1.203
0
0
Sport en cultuur
930
21
51
Transparante overheid
273
7
8
TOTAAL
2.406
28
59
Over de uitstaande leningen wordt in 2017 gemiddeld 3,9% rente ontvangen, met uitzondering van de gelden onder Onderwijs en educatie en de gelden van het fietsenplan (€ 29.313) onder Transparante overheid. Over deze twee posten wordt geen rente ontvangen.
Het verloop van deze uitstaande leningen in de komende jaren is als volgt:
(Bedragen x € 1.000)
1-1-2017
1-1-2018
1-1-2019
1-1-2020
1-1-2021
Lening ug
1.131
1.103
1.073
1.042
1.009
Rente o.b.v. saldo per 1-1
59
58
56
54
52
Gemiddelde rente
5,2%
5,2%
5,2%
5,2%
5,2%
N.B. Dit is exclusief diverse leningen economische ontwikkeling, lening onderwijs en educatie en lening onvoorzien, wegens nog nader te bepalen voorwaarden en leningen fietsenplan.
Ontvangen geldleningen (og)
Per 2017 heeft de gemeente de volgende langlopende leningen:
(Bedragen x € 1.000)
Geldverstrekker
Hoofd-som
Start-datum
Eind-datum
Looptijd in jaren
Rente %
Saldo
1-1-2017Nederlandse Waterschapsbank NV
2.356
01-07-2000
01-07-2020
20
5,900%
687
Bank Nederlandse Gemeenten
24.000
15-12-2005
01-12-2031
25
3,775%
14.400
Bank Nederlandse Gemeenten
48.513
01-12-2006
01-12-2036
30
4,720%
32.342
47.429
Het verloop van deze ontvangen leningen in de komende jaren is als volgt:
(Bedragen x € 1.000)1-1-2017
1-1-2018
1-1-2019
1-1-2020
1-1-2021
Lening og
47.429
44.695
41.951
39.197
36.433
Rente o.b.v. saldo per 1-1
2.073
1.951
1.828
1.705
1.579
Gemiddelde rente
4,37%
4,36%
4,36%
4,35%
4,33%
Dit is exclusief eventuele nieuwe leningen in 2017, die op grond van nieuwe investeringen en projectfinancieringen noodzakelijk kunnen zijn.
Als gevolg van de kredietcrisis en de Eurocrisis en de dreigende inflatieverhoging heeft de ECB vanaf 2008 de refirente stelselmatig verlaagd. Inmiddels ligt deze vanaf maart 2016 op 0,00%.
De rente op de kapitaalmarkt ligt hier boven, maar wordt er wel door beïnvloed. De rente op 10-jarige staatsobligaties is een goede indicator voor de kapitaalmarktrente. Als gevolg van het beleid van de ECB, maar ook door de economische situatie in Europa is de rente op Nederlandse staatsobligaties de laatste jaren aanzienlijk gedaald. Medio 2016 ligt deze rond de 0,3%, waarmee deze nog steeds historisch laag ligt.
Dit betekent dat voor Nederland geld lenen goedkoop is en dit heeft ook zijn weerslag op de rente die de gemeente moet betalen bij het afsluiten van langlopende leningen. De laatst afgesloten geldlening van de gemeente is een in 2006 afgesloten lening met een looptijd van 30 jaar tegen 4,72%. De rente voor een nieuwe lening ligt hier behoorlijk onder.
Vanwege de aanhoudende onzekerheid op de financiële markten, gaan wij er vooralsnog en voorzichtigheidshalve vanuit dat de renteontwikkeling voor de gemeente zich binnen een bandbreedte van 1,5% tussen de 2,5% en 4,0% ontwikkelt.
Bij aanvragen voor garanties en borgstellingen is naast landelijke wetgeving de Europese wet- en regelgeving van belang. Met name de voorwaarden waaronder staatssteun (ook steun vanuit de gemeente) is toegestaan, zijn van belang. Om voor borgstelling (of subsidiëring) in aanmerking te komen moet worden voldaan aan diverse voorwaarden.
Per 1 januari 2016 is het totaalbedrag aan borgstellingen waar de gemeente in deelneemt € 2,352 miljoen. Het aandeel van de gemeente in deze borgstellingen is € 2,127 miljoen.
Naast de hiervoor genoemde borgstellingen staat de gemeente ook borg voor leningen aan toegelaten instellingen voor sociale woningbouw en voor hypotheekleningen wegens particulier woningbezit (achtervanggaranties).
De risico’s die hiermee gemoeid zijn, zijn tot een minimum beperkt doordat de primaire garantstelling is ondergebracht bij waarborgfondsen. Zo zijn de borgstellingen aan toegelaten instellingen (woningbouwverenigingen) ondergebracht bij het waarborgfonds sociale woningbouw en de borgstellingen voor hypotheekleningen wegens particulier woningbezit bij het fonds nationale hypotheekgarantie. Op basis hiervan is in het voorjaar van 2012 ingeschat dat het risico op een financieel nadeel voor de gemeente zeer onwaarschijnlijk is. Op dit moment is er geen aanleiding deze inschatting te herzien.
De afgegeven achtervanggaranties zijn als volgt opgebouwd (stand per 1 januari 2016):
Schuldenaar
Saldo leningen
De Woningstichting
130.883
Idealis
47.678
Woningbouwvereniging Gelderland
700
Woonstede
10.000
Particuliere wooneigenaren
29.000
TOTAAL
218.261
Omdat recentere gegevens ontbreken wordt volstaan met deze informatie.
De gemeente heeft ook borgstellingen afgegeven aan woongroepen. Het risico bij deze borgstel-lingen is uiterst klein omdat de overwaarde van de als hypotheek ingebrachte panden de afgege-ven garanties inmiddels ver overstijgt. Op 1 januari 2016 is de omvang van deze garanties € 120.687. Deze garanties lopen geleidelijk af tot het jaar 2024. Er worden geen nieuwe garanties verwacht.
Kasgeldlimiet
De kasgeldlimiet is in de wet FIDO opgenomen om de directe gevolgen van een snelle rentestijging te beperken. Door deze limiet is bepaald dat de gemeente haar financieringsbehoefte voor een beperkt bedrag met kort geld (looptijd < 1 jaar) mag financieren. De norm is in de wet gesteld op 8,5% van het begrotingstotaal aan lasten (excl. de stortingen in de reserves). De kasgeldlimiet is als volgt:
• 2017: € 7,9 miljoen
• 2018: € 7,7 miljoen
• 2019: € 7,4 miljoen
• 2020: € 7,4 miljoenHet beleid is erop gericht binnen de kasgeldlimiet een schuldpositie aan te houden, omdat de rente op kortlopende middelen in het algemeen lager is dan de rente op langlopende middelen.
De netto vlottende schuld moet op kwartaalbasis binnen deze limiet blijven. Bij een dreigende overschrijding van de kasgeldlimiet gaat de gemeente over tot consolidatie van haar vlottende schuld door het aantrekken van een langlopende geldlening. Bij het aantrekken van langlopende leningen wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de financieringsbehoefte op korte termijn. De gemeente baseert zich bij het aantrekken van leningen op een globale liquiditeitsbehoefte. Zij doet dit aan de hand van een jaarlijks terugkerend patroon van de financieringsbehoefte aangevuld met specifieke informatie over grote investeringswerken en/of geldstromen.Vanaf 2009 is de Wet Fido gewijzigd en is het toezicht op de kasgeldlimiet voortaan meer in het kader van het reguliere toezicht geplaatst, net als de renterisiconorm. De reguliere kwartaalrapportages aan de provincie zijn daarmee vervallen. Voor de interne beheersing blijven de kwartaalrapportages wel van belang voor het signaleren van overschrijdingen. Wanneer in drie achtereenvolgende kwartalen de kasgeldlimiet wordt overschreden, moet de toezichthouder vroegtijdig hiervan in kennis worden gesteld. De gemeente Wageningen heeft de laatste jaren een ruime onderschrijding van de kasgeldlimiet.
Renterisiconorm
Met de renterisiconorm wordt een kader gesteld voor de spreiding van de looptijden van langlopende geldleningen. Het doel hiervan is te komen tot een spreiding van de (mogelijke) fluctuaties in de renterisico’s over langlopende geldleningen c.q. de vaste schuld.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de gemeente ruimschoots binnen de wettelijke norm blijft.
(Bedragen x € 1.000)
2017
2018
2019
2020
Renterisico op vaste schulden
1
Renteherzieningen op vaste schuld o/g
0
0
0
0
2
Aflossingen
2.734
2.744
2.754
2.764
3
Renterisico (1+2)
2.734
2.744
2.754
2.764
4
Renterisiconorm
18.436
18.109
17.355
17.445
5a
Ruimte onder renterisiconorm (4>3)
15.702
15.365
14.601
14.681
5b
Overschrijding enterisiconorm (3>4)
0
0
0
0
Berekening renterisiconorm
4a
Begrotingstotaal (totale lasten)
92.181
90.545
86.774
87.227
4b
Percentage regeling
20%
20%
20%
20%
4
Renterisiconorm (4a x 4b / 100)
18.436
18.109
17.355
17.445
De wet Houdbare overheidsfinanciën en het schatkistbankieren maken het noodzakelijk een liquiditeitsplanning op te stellen voor de korte en middellange termijn. Deze planning geeft inzicht in het verloop van de ontvangsten en uitgaven op basis van de meerjarenbegroting, de geplande investeringen, de vrijval uit afschrijvingen en de ontwikkeling van de overige activa en passiva van de gemeente. De planning ziet er als volgt uit :
(Bedragen x € 1.000)
Liquiditeitsbegroting
2017
2018
2019
2020
Kasstroom uit operationele activiteiten
5.576
10.497
11.171
11.912
Kasstroom uit grondexploitatie
1.471
1.121
21
115
Kasstroom uit investeringsactiviteiten
-6.613
-6.587
-5.222
-2.730
Kasstroom uit financieringsactiviteiten
- 4.720
- 4.607
- 4.495
- 4.370
Netto kasstroom
-4.285
444
1.475
4.926
Saldo liquide middelen 1 januari
2.500
-1.785
-1.342
133
Netto kasstroom
-4.285
444
1.475
4.926
Saldo liquide middelen 31 december
-1.785
-1.342
133
5.060
Bovenstaande liquiditeitsbegroting is opgesteld aan de hand van de indirecte methode en omvat een aantal aannames die in werkelijkheid anders kunnen zijn. Daaronder valt onder meer het verwachte saldo van de liquide middelen per 1 januari 2017, het moment van baten en lasten dat gelijk is gesteld aan het moment van ontvangst en betaling en de verdeling van investeringen over de jaren.
Eind 2013 is het wettelijk verplichte schatkistbankieren ingevoerd. Schatkistbankieren houdt in dat geld en vermogen niet langer bij bijvoorbeeld banken buiten de schatkist mogen worden aangehouden. Overtollige middelen mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden. Het woord overtollig verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Op basis van de wet Fido behoudt een decentrale overheid natuurlijk wel de mogelijkheid om leningen te verstrekken en uitzettingen te verrichten uit hoofde van de publieke taak. De deelname aan schatkistbankieren verandert daar niets aan.
Sinds 1999 zijn in de Europese Unie (EU) afspraken gemaakt over de saldi van overheidsbegrotingen en -rekeningen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het stabiliteit- en groeipact van de EU. De doelstelling van dit pact is het op middellange termijn bereiken en handhaven van een begrotingspositie die vrijwel in evenwicht is dan wel een overschot vertoont. In het verdrag van Maastricht is bepaald, dat in tijden van laagconjunctuur het begrotingstekort het plafond van 3% van het bruto binnenlandsproduct (BBP) niet mag overschrijden (Het EMU-saldo).
Vanwege de eurocrisis is eind 2011 een aangescherpt Stabiliteits- en Groeipact van kracht geworden. De kern hiervan is dat de staatsschuld van eurolanden maximaal 60% van het BBP mag zijn (EMU-schuld) en het begrotingstekort maximaal 3% van het BBP (EMU-saldo). Om een idee te geven van de omvang: het BBP bedraagt momenteel iets meer dan € 600 miljard.
EMU-saldo
Jaarlijks stelt het rijk een individuele referentiewaarde voor elke gemeente vast. Voor de gemeente Wageningen geldt voor 2017 een referentiewaarde van afgerond € 3,7 miljoen. Deze referentie-waarde is gebaseerd op de referentiewaarde 2016.
Door de specifieke berekeningswijze van het EMU-saldo kan deze aanzienlijk afwijken van de kasstroom. Daarom treft u onderstaand het verwachte EMU-saldo op basis van de voorliggende begroting aan.
(Bedragen x € 1.000)
EMU - saldo
2017
2018
2019
2020
Exploitatiesaldo vóór mutaties reserves
-3.623
583
1.502
2.628
Afschrijvingen t.l.v. exploitatie
5.151
5.266
5.260
5.084
Bruto dotaties aan voorzieningen
256
456
256
256
Investeringen
-6.613
- 6.567
-5.222
-2.730
Transacties met derden t.l.v. voorzieningen
-428
-442
-406
-482
TOTAAL
-5.257
-705
1.389
4.755
Uit bovenstaande tabel blijkt dat voor 2017 de referentiewaarde wordt overschreden. Of dit consequenties heeft hangt af van het begrotingssaldo van Nederland als geheel en daarbinnen het begrotingssaldo van de gezamenlijke gemeenten. Pas als beide genoemde saldi de grenswaarden overschrijden, zou dit consequenties kunnen hebben.
EMU-schuld
Ten aanzien van de EMU-schuld gelden geen specifieke regels voor gemeenten. Wel draagt het schatkistbankieren eraan bij dat de staatschuld van Nederland als geheel iets lager ligt.