Gevolgen voor de minima

Het minimabeleid is onderdeel van het Beleidsplan Maatschappelijke Ondersteuning. De gemeenteraad heeft dit beleid verder aangevuld met de notitie Minimabeleid 2016.
Voor minima met een inkomen op het sociaal minimum bestaat de mogelijkheid om een beroep te doen op de kwijtschelding gemeentelijke heffingen en de voorzieningen op grond van de Participatiewet en het minimabeleid.

  • De laatste decennia is de inkomensongelijkheid vergroot. Dat is slecht voor de maatschappelijke samenhang. Om deze ongelijkheid niet nog verder uit de rails te laten lopen, blijft een ruimhartig minimabeleid gekoppeld aan een laagdrempelige schulddienstverlening van het grootste belang. Dat is reden geweest om het minimabeleid en het beleid schulddienstverlening te vernieuwen. De uitgangspunten van dit vernieuwde beleid zijn door de raad vastgesteld op 30.11.2015 (Minimabeleid 2016) en 20 juni 3016 (Visie op de Schulddienstverlening). Deze uitgangspunten zijn:

    • Het hanteren van een uniforme inkomensgrens van 130% van de toepasselijke bijstandsnorm
    Voor de bepaling of de belanghebbende tot de doelgroep minima behoort, wordt er een uniforme inkomensgrens van 130% van de toepasselijke bijstandsnorm gehanteerd. Dit is min of meer een uniforme grens waar op basis van maatwerk van afgeweken kan worden( zie onder Maatwerk);

    • Maatwerk
    Bij de uitvoering van het minimabeleid wordt toepassing gegeven aan de integrale benadering. Dit betekent dat aandacht wordt geschonken aan problemen die zich op andere levensgebieden binnen het sociale domein voor kunnen doen. Hierbij wordt ook geprobeerd de zelfredzaamheid van de inwoners te vergroten. Naast deze integrale benadering wordt het maatwerkprincipe ook toegepast bij de beoordeling van de uniforme inkomensgrens. Het namelijk komt regelmatig voor dat aanvragers weliswaar een inkomen ontvangen dat boven de genoemde grens ligt, maar over een feitelijk besteedbaar inkomen beschikken dat hier onder ligt. Dit is bijvoorbeeld het geval als mensen in een schuldsaneringstraject zitten. Formeel kan het inkomen hoger liggen dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm, feitelijk heeft men de beschikking over een inkomen dat niet hoger is dan 100% van deze norm. Alle aanvragen worden volgens dit maatwerkprincipe beoordeeld;

    • Het vertrouwensbeginsel
    Bij aanvragen wordt uitgegaan van vertrouwen. Dat betekent dat allerlei overbodige bureaucratische controles achterwege blijven. Als gegevens bekend zijn, zoals bij de regeling chronisch zieken en gehandicapten, dan worden regelingen niet op aanvraag maar ambtshalve toegekend;

    • Preventie en vroegsignalering
    Bij schulddienstverlening en het minimabeleid wordt primair aandacht besteed aan preventie en vroegsignalering;

    • Laagdrempelige dienstverlening en doelgroepenbeleid
    De schulddienstverlening wordt laagdrempelig georganiseerd, waarbij de focus ligt op kwetsbare groepen als inwoners met hoge zorgkosten en migranten.

  • Een ruimhartig beleid alleen is niet voldoende. Het armoedebeleid is pas succesvol als de regelingen de mensen ook bereiken. Daarom wordt permanent aandacht besteed aan communicatie richting de potentiële doelgroep (doelgroep 130% bestaat uit ongeveer 1500 huishoudens). De eerste voorlichtingsactiviteiten hebben geleid tot een relatief grote stijging van aanvragen voor een aantal regelingen. Zo is het bereik de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) en het Ik Doe Mee Fonds in het eerste kwartaal van 2016 gestegen van respectievelijk 30% naar 75% en van 65 naar 75% van de doelgroep.

  • Wettelijk kader en beleid

    De artikelen 35 en 36 van de Participatiewet regelen respectievelijk de bijzondere bijstand en de individuele inkomenstoeslag. De bijzondere bijstand wordt onderscheiden in individuele bijzondere bijstand en categoriale bijzondere bijstand. Individuele bijzondere bijstand wordt alleen verleend als er een noodzaak voor is, categoriale bijzondere bijstand wordt verleend als men behoort tot een bepaalde categorie huishoudens.
    De categoriale bijzondere bijstand kan alleen worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering (CAZ).
    Naast de regelingen die gebaseerd zijn op de Participatiewet zijn er voor de minima ook nog regelingen in het leven geroepen die hun grond vinden in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Gemeentewet. Dit zijn de regeling chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie eigen bijdragen WMO-voorzieningen en het Ik Doe Mee Fonds.

    De regelingen

    a. Regelingen gebaseerd op de Participatiewet
    - De Individuele Inkomenstoeslag
    De Individuele inkomenstoeslag wordt op grond van de Participatiewet verstrekt aan inwoners die over een aaneengesloten periode van 36 maanden een inkomen ontvingen van 130 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Op individuele basis wordt beoordeeld of er recht bestaat op deze toeslag.
    - De CAZ
    Minima met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen een bijdrage krijgen in de aanvullende premies van de zorgverzekering. Met ingang van 1.1.2016 kunnen mensen met hoge zorgkosten zich verzekeren voor het wettelijk eigen risico.
    - Hulp bij het huishouden 1
    Hulp bij huishouden 1 (hbh 1) wordt gezien als een algemeen gebruikelijke voorziening die door de vrije markt wordt opgepakt. Inwoners die financieel niet zelfredzaam zijn, krijgen op dit gebied ondersteuning vanuit de gemeente via de individuele bijzondere bijstand als de noodzaak aangetoond is.

    b. Een regeling die niet is gebaseerd op de Participatiewet, het Ik Doe Mee Fonds
    Met deze regeling kunnen minima met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm een bedrag declareren voor sportieve en culturele activiteiten. Doel van de regeling is om de participatie van minima te bevorderen. Om recht te doen aan het principe van de laagdrempeligheid en daarmee het vergroten van het bereik, is besloten een lokale partij met de uitvoering te belasten.

    c. Regelingen gebaseerd op de WMO.
    - Kwijtschelding eigenbijdrage voorzieningen WMO
    Aan belanghebbenden met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt kwijtschelding verleend voor de eigen bijdrage voor individuele WMO-voorzieningen. Deze regeling is op 1 januari 2015 ingevoerd.
    - Regeling Chronisch Zieken en Gehandicapten
    Het kabinet heeft besloten om per 1.1.2015 de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (WTCG) de Compensatie Eigen Risico in te trekken. Om de financiële gevolgen van deze afschaffing gedeeltelijk te kunnen compenseren is tevens voorgesteld om de Wmo op dit punt aan te passen. Voor deze compensatie hebben de gemeenten van het Rijk middelen ontvangen. Aan de Wmo is een bepaling toegevoegd die de gemeenten de mogelijkheid biedt gericht een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan inwoners met chronische ziekte en/of beperking die aannemelijke meerkosten hebben. Voor chronische zieken en gehandicapten met een inkomen hebben lager dan 130% van het norminkomen (de toepasselijke bijstandsnorm), is de regeling Chronisch Zieken en Gehandicapten ingevoerd. Ook mensen met een inkomen hoger dan 130% van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen in speciale omstandigheden voor de regeling in aanmerking komen (zie onder Maatwerk). Voor deze regeling hoeft maar 1 keer een aanvraag ingediend worden. Daarna wordt de tegemoetkoming jaarlijks automatisch zonder aanvraag en verder onderzoek aan de belanghebbende verstrekt. Hiermee wordt recht gedaan aan het vertrouwensbeginsel.

    d. Kwijtschelding gemeentelijke heffingen
    Inwoners met een inkomen van 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen voor de volgende gemeentelijke belastingen (voor een gedeelte van het bedrag) kwijtschelding aanvragen:
    • hondenbelasting (alleen voor de eerste hond);
    • afvalstoffenheffing (voor de 1e set minicontainers);
    • rioolheffing;
    • leges reisdocument (voor het bedrag van een ID-kaart).
    De gemeente is niet bevoegd de grens van 100% te verhogen. De reden is, dat deze grens in hogere fiscale wetgeving is vastgelegd.

    Ontwikkelingen

    Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet ingevoerd. In deze Participatiewet zijn onderdelen uit de voormalige Wet werk en bijstand (WWB) opgenomen. Voor de bijzondere bijstand heeft deze wetswijziging geen gevolgen gehad. De Langdurigheidstoeslag is vervangen door de Individuele Inkomenstoeslag (artikel 36 Participatiewet). Het verschil met de categoriale Langdurigheidstoeslag is, dat niet meer enkel beoordeeld wordt of de aanvrager tot een bepaalde groep behoort, maar of er in het individuele geval een noodzaak bestaat om deze toeslag te verstrekken.

    Naast deze wijziging heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen waardoor de positie van de minima is verslechterd. Zo is de kostendelersnorm ingevoerd. Deze regeling houdt in het kort in dat de bijstandsnorm lager vastgesteld wordt naarmate er meer personen op 1 adres wonen. Er loopt een aantal bezwaarzaken tegen de toepassing van deze regeling. Wanneer de bezwaarden in het gelijk gesteld worden, kan dat tot extra kosten voor de gemeente leiden.

    Daarnaast is de alleenstaande oudernorm afgeschaft. Dat betekent dat alleenstaande ouders vanaf 1 januari 2015 de alleenstaande norm ontvangen, aangevuld met een toeslag van de belastingdienst.
    Binnen de CAZ is een van de pakketten verruimd voor cliënten die tot 1.1.2015 een beroep konden doen op de regeling Compensatie eigen Risico en de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten. Omdat niet de volledige doelgroep minima deelneemt aan de CAZ, is besloten om ook een aparte compensatieregeling voor chronisch zieken en gehandicapten in te voeren. Deze regeling wordt binnen de WMO uitgevoerd

    Schulddienstverlening en minimabeleid

    Het z.g. beschermingsbewind legt een groot beslag op het budget bijzondere bijstand. Gebleken is echter dat een groot deel van de activiteiten van de bewindvoerder zoals budgetbeheer en budgetbegeleiding, ook door preventieve partijen uit de keten schulddienstverlening uitgevoerd kan worden. De kantonrechters hebben al verklaard dat zij bereid zijn de hulpvragers naar de gemeente terug te verwijzen als de gemeenten een goede voorliggende voorziening ingevoerd hebben. Wageningen samen met Ede en Arnhem met als doel overeenstemming te krijgen met de kantonrechter in Zutphen. Tot op heden heeft dit nog geen concrete resultaten opgeleverd. Om dit probleem beheersbaar te houden is er een wet in voorbereiding genomen. Onduidelijk is wanneer deze wet ingevoerd wordt. De verwachting is dat dit nog niet in 2017 gebeurt.
    In 2017 wordt de Wet op de Gemeentelijke Schuldhulpverlening gewijzigd. Er komt voor mensen die een schuldhulpverleningstraject volgen een verplicht moratorium van 6 maanden. Dat betekent kortweg dat schuldeisers gedurende deze periode geen incassoactiviteiten richting de schuldenaren mogen uitvoeren.

    Samenbrengen budgetten armoedebestrijding

    De middelen voor armoedebestrijding zijn niet in 1 begrotingspost opgenomen. Dit betekent dat een tekort op een onderdeel niet gecompenseerd kan worden met een overschot uit een ander onderdeel zonder een tijdrovende begrotingswijziging. Belangrijker nog is, dat samenvoeging van alle middelen voor armoedebestrijding betekent dat gelden integraler en effectiever ingezet kunnen worden. Dit komt de overzichtelijkheid ook ten goede. Deze verschillende begrotingsposten worden daarom voor de begroting 2017 samengevoegd.